Voorproefje van De Godinnentest, van Aimée Carter
Het is een test die nog geen enkel meisje overleefd heeft. En nu is de beurt aan Kate...
Proloog
'Wat is er dit keer gebeurd?'
Bij het horen van haar stem verstijfde Henry, en even maakte hij zijn blik los van het levenloze lichaam op het bed om naar haar te kijken.
In de deuropening stond Diana, zijn beste vriendin, zijn vertrouweling, eigenlijk in alle opzichten zijn zuster, ook al was ze dan geen bloedverwant. Maar zelfs haar aanwezigheid maakte niet dat hij zich beter voelde. 'Ze is verdronken,' antwoordde hij, zich weer omdraaiend naar het lichaam. 'Ze dreef in de rivier. Zo heb ik haar vanochtend vroeg gevonden.'
Hij hoorde niet dat Diana naar hem toe kwam. Dat ze bij hem stond, merkte hij pas toen ze een hand op zijn schouder legde.
'En we weten nog steeds niet...' zei ze vragend.
'Nee.' Hij klonk scherper dan bedoeld en deed zijn best er wat vriendelijker aan toe te voegen: 'Geen getuigen, geen voetafdrukken, geen sporen die erop wezen dat ze niet uit vrije wil in de rivier is gesprongen.'
'Misschien is dat ook wel zo,' zei Diana. 'Misschien is ze in paniek geraakt. Of misschien was het een ongeluk.'
'Of misschien ook niet en heeft iemand dit met opzet gedaan.' Henry rukte zich los van het lichaam en liep er zo ver mogelijk bij vandaan. 'Elf meisjes in tachtig jaar. Je denkt toch niet echt dat dit een ongeluk was, hè?'
Diana zuchtte en streek met haar vingertoppen over de witte wang van het meisje. 'We waren zo dichtbij met deze, toch?'
'Bethany,' snauwde Henry. 'Ze heette Bethany, en ze was drieëntwintig. En door mij wordt ze nooit vierentwintig.'
'Dat zou ze ook nooit zijn geworden als zij de juiste was geweest.'
De woede die in hem oplaaide dreigde hem te overmannen. Toen hij naar Diana keek en medeleven in haar ogen zag, ebde de woede echter weg. 'Ze had moeten slagen,' zei hij gespannen. 'Ze had in leven moeten blijven. Ik dacht -'
'Dat deden we allemaal.'
Henry liet zich in een stoel zakken, en binnen een mum van tijd was ze bij hem om zijn rug te masseren op die moederlijke manier die hij van haar gewend was. Hij woelde met zijn vingers door zijn donkere haar, zijn schouders gebogen onder het bekende gewicht van het verdriet. Hoe vaak moest hij dit nog doormaken voor ze hem eindelijk lieten gaan?
'We hebben nog tijd.'
De hoop in Diana's stem stak hem en was pijnlijker dan alles wat er die ochtend was voorgevallen.
'We hebben nog twintig -'
'Het is gebeurd met me.'
Zijn woorden bleven hangen in de kamer terwijl Diana, plotseling schokkerig ademhalend, naast hem ging staan. In de paar seconden die het duurde voor ze antwoordde, overwoog hij zijn woorden terug te nemen en te beloven dat hij het nog een keer zou proberen. Hij kon het echter niet. Er waren er al te veel gestorven.
'Alsjeblieft, Henry,' fluisterde ze. 'We hebben nog twintig jaar. Het kan niet gebeurd zijn met je.'
'Die twintig jaar maken nu ook niet meer uit.'
Ze knielde voor hem neer en trok zijn handen van zijn gezicht, waardoor ze hem dwong haar aan te kijken en de angst in haar ogen te zien. 'Je hebt me een eeuw beloofd, en dan gééf je me ook een eeuw, begrepen?'
'Ik wil niet dat er weer iemand sterft door mij.'
'En ik wil niet dat jij vervaagt, niet op deze manier. Niet als ik er ook wat over te zeggen heb.'
Kwaad keek hij haar aan. 'Wat ga je dan doen? Weer een meisje zoeken dat bereid is? Weer ieder jaar een kandidaat naar het landgoed brengen tot er eentje slaagt? Tot er een tot na Kerstmis blijft leven?'
'Als het niet anders kan.' Ze kneep haar ogen tot spleetjes, een en al vastberadenheid. 'Er is ook nog een andere mogelijkheid...'
Hij wendde zijn blik af. 'Ik heb al nee gezegd. We hebben het er niet meer over.'
'Ik laat je niet gaan zonder strijd,' zei ze. 'Niemand kan jou ooit vervangen, wat de raad ook zegt. Bovendien hou ik te veel van je om lijdzaam toe te zien dat je het opgeeft. Je laat me geen andere keus.'
'Je doet het niet.'
Ze zei niets.
Met een ruk stond Henry op, zijn hand loswringend uit de hare. 'Zou je dat een kind aandoen? Haar in deze wereld brengen alleen om haar híértoe te dwingen?' Hij wees naar het lichaam op het bed. 'Zou je dat doen?'
'Als ik jou daarmee kan redden, ja.'
'Ze kan doodgaan, hè? Dat weet je toch?'
Diana ging staan en keek hem fel aan. 'Wat ik weet, is dat als ze dit niet doet, ik je dan zeker kwijt ben.'
Henry wendde zich van haar af om te voorkomen dat hij toegaf. 'Zo'n groot gemis is dat niet.'
Diana draaide hem met zijn gezicht naar haar toe. 'Waag het niet,' beet ze hem toe. 'Waag het niet het op te geven.'
Hij knipperde met zijn ogen, verbaasd dat ze zo emotioneel klonk. Toen hij zijn mond opende om ertegen in te gaan, hield ze hem tegen voor hij wat kon zeggen.
'Ze heeft wel een keuze, dat weet je net zo goed als ik, maar wat er ook gebeurt, dát gebeurt er niet met haar, dat beloof ik je.' Diana gebaarde naar het lichaam. 'Ze zal jong zijn, maar niet dom.'
Het duurde even voor Henry een weerwoord had, hoewel hij nog voor hij uitgesproken was wist dat hij daarmee alleen maar verwoordde wat hij hoopte. 'Dat zal de raad nooit toestaan.'
'Ik heb het al gevraagd. Aangezien het binnen de tijdslimiet valt, hebben ze me toestemming gegeven.'
Tussen zijn tanden door siste hij: 'Heb je toestemming gevraagd zonder eerst met mij te overleggen?'
'Ja, omdat ik wist dat je het er niet mee eens zou zijn. Ik wil je niet kwijt. Wíj willen je niet kwijt. Wij zijn alles wat we hebben, en zonder jou... Alsjeblieft, Henry, laat me het proberen.'
Henry sloot zijn ogen. Hij had geen keus, niet als de raad ermee akkoord ging. Hij probeerde zich voor te stellen hoe het meisje eruit zou zien, maar telkens wanneer hij dat deed, stond de herinnering aan een ander gezicht hem in de weg. 'Ik zal niet van haar kunnen houden.'
'Dat hoef je ook niet.' Diana drukte een kus op zijn wang. 'Maar ik denk dat je dat toch wel doet.'
'Hoezo?'
'Omdat ik je ken, en omdat ik weet wat voor fouten ik heb gemaakt. Die zal ik niet nog een keer maken.'
Hij zuchtte en voelde dat zijn weerstand afbrokkelde terwijl ze hem aankeek en hem in stilte smeekte. Het waren maar twintig jaar, dat zou hij wel uithouden als hij haar daarmee niet nog meer pijn deed dan hij al had gedaan. Bovendien, dacht hij, terwijl hij nogmaals naar het lichaam op het bed keek, zou ook hij deze keer niet weer dezelfde fouten maken.
'Ik zal je missen als je weg bent,' zei hij. Aan het zakken van haar schouders zag hij dat ze opgelucht was. 'Maar dit is echt de laatste keer. Als zij faalt, geef ik het op.'
'Oké,' zei ze, hem in zijn hand knijpend. 'Dank je, Henry.'
Hij knikte, en ze liet los. Terwijl ze naar de deur liep, keek ook zij naar het bed. Op dat moment zwoer Henry bij zichzelf dat dit nooit meer zou gebeuren. Of ze nou zou slagen of niet, deze zou blijven leven. 'Dit is niet jouw fout,' liet hij zich ontvallen. 'Wat er gebeurd is, heb ik laten gebeuren. Het is niet jouw schuld.'
Ze bleef in de deuropening staan en wierp hem een treurig glimlachje toe. 'Ja, dat is het wel.'
Voor hij nog iets kon zeggen, was ze weg.
- - - - - - - - -
Hoofdstuk 1Eden
Mijn achttiende verjaardag bracht ik door in de auto, rijdend van het grote New York naar het kleine stadje Eden om het mijn moeder mogelijk te maken in haar geboorteplaats te sterven. Vijftienhonderdzesentwintig kilometer asfalt, terwijl ik wist dat ieder verkeersbord dat we passeerden me dichter bracht bij wat ongetwijfeld de ergste dag van mijn leven zou worden.
Niet aan te raden, zo'n verjaardag.
Ik reed het hele stuk, maar dat vond ik niet erg. Mijn moeder was te ziek om lang wakker te blijven, laat staan om te rijden. We deden er twee dagen over om in Eden te komen. Een uur nadat we over de brug waren gereden naar het opperschiereiland van Michigan, waar Eden lag, zag ze er uitgeput uit en was ze stijf van het lange zitten, en kon ik geen weg meer zien.
'Sla hier af, Kate.'
Ik wierp mijn moeder een vragende blik toe, maar zette toch de richtingaanwijzer aan. 'We hoeven pas over vijf kilometer van de snelweg af.'
'Dat weet ik, ik wil je iets laten zien.'
Inwendig zuchtend deed ik wat ze vroeg. Ze leefde al in geleende tijd, en de kans dat ze nog een dag overhad om er later een kijkje te nemen was wel heel klein.
Even later reden we over een onverharde weg waar overal hoog opdoemende pijnbomen stonden. Borden zag ik niet, alleen maar bomen. Na een kilometer of tien begon ik me zorgen te maken. 'Weet je zeker dat dit goed is?'
'Natuurlijk weet ik dat zeker.' Mijn moeder drukte haar hoofd tegen het raam. Haar stem klonk zo zacht dat ik haar amper kon verstaan. 'Het is nog maar een paar kilometer.'
'Wat is nog maar een paar kilometer?'
'Dat zul je wel zien.'
Na anderhalve kilometer kwamen we bij de heg. Hij liep langs de kant van de weg en was zo hoog en dik dat je onmogelijk kon zien wat er zich aan de andere kant bevond. Zo'n drie à vier kilometer verderop maakte hij een knik en werd het me duidelijk dat het een soort schutting was. Al die tijd dat we erlangs reden, keek mam bijna in vervoering uit het raam.
'Is dit het?' Het was niet mijn bedoeling teleurgesteld te klinken, maar mam leek het niet te merken.
'Natuurlijk is dit het niet. Hier naar links, lieverd.'
Ik deed wat me gezegd werd en nam de bocht. 'Het is wel mooi,' zei ik behoedzaam om haar niet van streek te maken, 'maar het is maar een heg. Moeten we het huis niet gaan zoeken en -'
'Hier!' Ik schrok omdat ze, zwak als ze was, ineens zo levendig klonk. 'Hier is het!'
Mijn nek uitstekend, zag ik wat ze bedoelde. Midden in de heg stond een zwart gietijzeren hek. Hoe dichter we erbij kwamen, hoe groter het leek. Dat lag niet aan mij. Het was echt een monsterlijk groot ding. En het stond er niet voor de mooiigheid. Het stond er om iedereen die het waagde het te openen de stuipen op het lijf te jagen.
Ik ging langzamer rijden en stopte om te proberen tussen de spijlen door te kijken, maar het enige wat ik zag, waren nog meer bomen. Hoewel de grond in de verte iets naar beneden leek te lopen en ik mijn nek zo ver mogelijk uitstak, kon ik niet zien wat erachter lag.
'Is het niet schitterend?'
Haar stem klonk luchtig, bijna opgewekt. Heel even had ze als haar vroegere ik geklonken. Haar hand gleed in de mijne, en ik kneep er zo hard in als ik durfde.
'Dit is de toegang tot Eden Manor.'
'Het ziet er... groot uit,' zei ik met al het enthousiasme dat ik kon opbrengen, en dat was niet veel. 'Ben je er weleens in geweest?'
Het was gewoon een vraag, maar de blik die ze me schonk, gaf me het gevoel dat het antwoord zo voor de hand lag dat ik het had moeten weten, en dat terwijl ik zelfs nog nooit van deze plek had gehoord.
Even later knipperde ze met haar ogen en was de blik verdwenen. 'Dat is wel erg lang geleden,' zei ze hol.
Ik beet op mijn lip en had spijt dat ik blijkbaar de betovering voor haar had verbroken door wat dan ook.
'Het spijt me, Kate, ik wilde het gewoon zien. Kom, we moeten verder.'
Ze liet mijn hand los, en plotseling was ik me er scherp van bewust hoe koel de lucht tegen mijn handpalm aanvoelde. Terwijl ik het gaspedaal indrukte, legde ik, omdat ik nog niet los wilde laten, mijn hand weer in de hare. Ze zei niets, en toen ik naar haar keek, zag ik dat ze haar hoofd weer tegen het raam had gelegd.
Een kilometer verderop gebeurde het. Het ene moment was de weg vrij, het volgende stond er op nog geen vijf meter van ons vandaan een koe die ons de weg versperde. Ik trapte op de rem en gaf een ruk aan het stuur. De auto draaide een hele cirkel, waardoor ik opzij werd geslingerd en met mijn hoofd tegen het raam knalde. Ik deed wanhopige pogingen om de auto in bedwang te krijgen, maar het had geen zin. Ik had net zo goed kunnen proberen ermee te vliegen.
We kwamen abrupt tot stilstand en raakten wonder boven wonder de bomen niet. Mijn hart ging tekeer, en ik ademde een paar keer diep in om te kalmeren. 'Mam?' zei ik geschrokken.
Ze schudde haar hoofd. 'Met mij is alles goed. Wat is er gebeurd?'
'Er stond een...' Ik hield mijn mond en keek om me heen. De koe was weg.
Niet goed wetend wat ik hiervan moest denken, keek ik in de achteruitkijkspiegel en zag midden op de weg een gestalte staan, een jongen van ongeveer mijn leeftijd met donker haar. Hij had een zwarte jas aan, die wapperde in de wind. Ik fronste mijn voorhoofd en draaide me om om hem beter te bekijken, maar hij stond er al niet meer.
Had ik het me verbeeld? Met een vertrokken gezicht wreef ik over mijn pijnlijke hoofd. Dat onderdeel had ik me in ieder geval niet verbeeld.
'Niets,' zei ik bibberig. 'Ik heb gewoon te lang achter het stuur gezeten, dat is alles. Het spijt me.'
Terwijl ik voorzichtig verder reed, keek ik nog één keer in de achteruitkijkspiegel. Een heg en een weg die leeg was. Ik pakte het stuur stevig in één hand en stak de andere weer naar haar uit, vergeefs trachtend het beeld van de jongen, dat nu op mijn netvlies gebrand stond, te vergeten.