Voorproefje van Helemaal de jouwe, van Susan Mallery
Een verhaal uit de serie Fool's Gold
Hoofdstuk 1
De dag was zo goed begonnen voor Montana Hendrix - tot een hotdog, een jongetje van vier en een hond genaamd Fluffy roet in het eten gooiden.
Montana was vastbesloten om Fluffy, een kruising tussen een labrador en een golden retriever, in het trainingsprogramma voor therapiehonden te krijgen. De hond was weliswaar uitbundig, onhandig en in staat om alles op te eten wat ze tegenkwam, maar ze was ook speels en had een groot hart. Andere mensen zagen haar misschien als een stoethaspel, maar Montana vertikte het om zich daar iets van aan te trekken. Ze wist immers maar al te goed hoe het was om niet aan verwachtingen te voldoen, om altijd het idee te hebben dat je niet goed genoeg was - zelf had ze daar haar hele leven al last van. Daarom zou ze ervoor zorgen dat Fluffy zich nooit zo zou voelen. En als ze haar eigen gevoelens iets te veel op de onschuldige hond projecteerde... nou ja, dat was dan maar zo.
Zo kwam het dat ze op een prachtige zomerdag in Fool's Gold Fluffy uitliet - of liever gezegd: Fluffy was háár aan het uitlaten. 'Rustig aan,' zei ze tegen de hond, terwijl ze de riem nog iets steviger vasthield. 'Therapiehonden zijn altijd kalm en laten zich niet afleiden.'
Bij het horen van haar stem keek Fluffy haar aan met iets wat verdacht veel op een grijns leek. Tegelijkertijd gooide ze bijna een vuilnisbak omver met haar staart. Nee, kalm kon je Fluffy niet noemen. Zelfs als ze sliep, was ze nog in beweging.
Achteraf kon Montana zich wel voor het hoofd slaan; ze had immers kunnen voorspellen dat het mis zou gaan. Het was de eerste dag van de zomervakantie, en er zou een festival worden gehouden om dat te vieren. Er stonden al kraampjes die volop hotdogs en andere snacks verkochten.
Even verderop kreeg een jongetje een hotdog van zijn moeder. Net toen hij een hap wilde nemen, zag hij Fluffy. Lachend stak hij de hotdog naar haar uit.
Helaas zag Montana dit niet, omdat ze in de etalage van Morgan's Bookstore stond te kijken. Haar greep op de riem was ongemerkt een beetje verslapt, en Fluffy greep de kans waar om er met een grote sprong vandoor te gaan.
Het jongetje had er geen enkel probleem mee gehad om zijn hotdog te delen met het lieve hondje dat hij in de verte had gezien, maar toen hij de bijna veertig kilo zware hond met een flinke vaart op hem af zag rennen, raakte hij in paniek. Krijsend liet hij de hotdog vallen en verstopte zich achter zijn moeder. Verward keek de arme vrouw om zich heen, waarna ze haar ogen wagenwijd opensperde bij het zien van de dolle hond die op haar af rende, en begon te schreeuwen.
Zodra Fluffy was ontsnapt, had Montana de achtervolging ingezet. Wanhopig riep ze: 'Kom terug! Hier!' Ze had net zo goed tegen de aarde kunnen zeggen dat hij langzamer moest ronddraaien.
De moeder had haar zoontje in de armen genomen en zocht dekking achter een limonadekraampje. Zonder vaart te minderen hapte Fluffy naar de hotdog en slikte hem in één keer door. De vrijheid lonkte.
Vlug rende Montana achter haar aan. De bandjes van haar nieuwe sandalen sneden in haar voeten, maar ze negeerde de pijn. Ze móést Fluffy te pakken krijgen, want als Max Thurman, Montana's baas, van dit akkefietje hoorde, zou hij Fluffy vast en zeker nooit meer toelaten tot het programma. Dat kon ze niet laten gebeuren.
Omdat Fluffy helaas een stuk sneller was dan zij, was ze al snel uit het zicht verdwenen. Gefrustreerd volgde ze de bange kreten van voorbijgangers. In haar haast botste ze bijna tegen een pindaverkoper, en twee mannen op de fiets moesten malle fratsen uithalen om haar te ontwijken. Zonder om te kijken of het goed met hen ging, rende ze een hoek om en zag nog net het puntje van een staart verdwijnen in een hoog gebouw. 'O nee...' Vol afgrijzen staarde ze naar het ziekenhuis.
Met angst en beven liep ze de zes treden bij de ingang op en ging naar binnen, waar ze een spoor van vernieling aantrof. Een voorraadkar stond schuin tegen de muur, omringd met gevallen lakens en handdoeken. Een meisje in een rolstoel wees met een brede grijns de gang in.
Met lood in de schoenen liep Montana door tot ze bij de liften aankwam, waar ze van verscheidene mensen te horen kreeg dat er inderdaad zojuist een hond de lift in was gegaan. Even deed ze haar ogen dicht, waarna ze naar het paneel keek om te zien waar de lift heen ging. Zodra ze zag dat hij op de derde verdieping stopte, nam ze zelf de andere lift omhoog.
Opnieuw kwam ze in een gang terecht waar orkaan Fluffy duidelijk doorheen was geraasd: lakens en handdoeken lagen her en der verspreid met daartussen patiëntendossiers en een enkele omgevallen stoel. Een stukje verderop zag ze de dubbele deuren die toegang gaven tot de brandwondenafdeling. Op verschillende borden stond uitgelegd wat er wel en niet was toegestaan. Fluffy had uiteraard elke regel overtreden. Er zat niets anders op dan om haar hond te volgen, dacht Montana mismoedig.
Binnen zag ze enkele verpleegkundigen die de uitgelaten hond probeerden te vangen, terwijl Fluffy vrolijk blafte. Toen Montana haar riep, draaide de hond zich om en rende enthousiast op haar af.
Helaas kwam er op dat moment net een arts uit een kamer. Fluffy deed haar best om af te remmen, maar de vloer was eenvoudigweg te glad. Ze botste tegen de arts, die op zijn beurt zijn evenwicht verloor en met zijn schouder tegen Montana stootte. Aangezien de man een halve kop groter en een stuk zwaarder was dan Montana, maakte ze geen schijn van kans. Alle lucht werd uit haar longen geperst; ze viel achterover en landde op haar rug op de harde vloer. Een fractie van een seconde later viel hij boven op haar.
Naar adem happend staarde ze omhoog, terwijl ze verdwaasd probeerde te begrijpen wat er was gebeurd.
Haastig liet de man zich van haar af rollen en knielde naast haar. 'Bent u gewond?' wilde hij weten.
Moeizaam schudde ze haar hoofd, waarna ze er eindelijk in slaagde om weer adem te halen.
Fluffy was dichterbij gekomen en zat rustig naast haar, alsof ze een zeer welopgevoede hond was. Daar trapte Montana mooi niet in.
Ondertussen was de man haar aan het onderzoeken; met zijn lange vingers voelde hij aan haar armen, benen en achterhoofd. Natuurlijk wist ze dat het puur professioneel was, maar aangezien het al eeuwen geleden was dat iemand haar überhaupt had aangeraakt, genoot ze er stiekem toch van.
Steels wierp ze een blik op zijn gezicht - en opnieuw stokte de adem haar in de keel: hij was de knapste man die ze ooit had gezien. Zijn grijsgroene ogen werden benadrukt door zijn donkere wimpers; zijn mond en zijn vierkante kaaklijn waren perfect. En die jukbeenderen...
'Ze is in orde,' zei hij tegen iemand achter hem.
Nu hij zich van haar had afgewend, zag ze de andere kant van zijn gezicht. Dikke rode littekens liepen omhoog vanaf de zijkant van zijn hals tot aan zijn linkerwang. Ze staken fel af en leken zijn huid strak te trekken. Geschrokken keek ze hem aan, maar hij leek haar reactie niet op te merken.
Zakelijk pakte hij haar hand vast en trok haar overeind. 'Voelt u zich duizelig?' vroeg hij kortaf.
'Nee,' bracht ze moeizaam uit.
'Mooi zo.' Dreigend deed hij een stap naar voren. 'Wilt u me dan nu uitleggen wat voor een idiote stunt dit was? Hoe kunt u zoiets laten gebeuren? U zou gearresteerd moeten worden voor poging tot moord! Weet u wel hoeveel ziektekiemen een hond met zich meedraagt? Om nog maar te zwijgen over uzelf! Dit is een brandwondenafdeling. Onze patiënten lijden onvoorstelbaar veel pijn en zijn zeer gevoelig voor infecties.'
Onwillekeurig deed ze een stap naar achteren. 'H-Het spijt me,' zei ze hakkelend.
'Denkt u dat iemand hier daar iets aan heeft? Dit was ronduit misdadig!'
Zijn woede was bijna tastbaar; het was niet wát hij zei, maar de manier waaróp hij sprak die haar bang maakte. Als hij had geschreeuwd, had ze er misschien mee om kunnen gaan, maar door zijn vernietigende toon voelde ze zich klein en stom. 'Ik was niet -'
'- aan het nadenken,' onderbrak hij haar. 'Ja, dat is duidelijk. Ik vraag me af of u überhaupt kunt nadenken. Maak dat u wegkomt, ik wil u hier niet meer zien.'
Vol schaamte realiseerde ze zich dat er steeds meer mensen op hen af waren gekomen om mee te luisteren. Ze wist heus wel dat Fluffy niet zomaar door het ziekenhuis had mogen lopen, maar ze had haar toch niet met opzet losgelaten! 'Het was een ongelukje,' zei ze met opgeheven kin.
'Dat is geen excuus.'
'O, en u hebt zeker nog nooit een vergissing gemaakt.'
Minachtend keek hij haar aan. 'Kunt u zich nog herinneren hoe het voelt om een hete pan aan te raken? Stelt u zich voor dat u die pijn op een aanzienlijk deel van uw lichaam voelt. Het genezingsproces is langzaam. Alle technieken die we gebruiken om dat proces te versnellen, zijn een ware marteling. Op deze afdeling kan een infectie dodelijk zijn.'
Het had duidelijk geen zin om hem te vertellen dat haar werk ook belangrijk was. Ze kwam regelmatig naar het ziekenhuis met therapiehonden, die de patiënten hielpen met beter worden. Vooral kinderen hadden baat bij haar werk, maar ze vermoedde dat het hem niets zou kunnen schelen. 'U hebt gelijk,' zei ze langzaam. 'Wat hier vandaag is gebeurd, valt niet goed te praten. Sorry.'
'Hoepel op,' zei hij snerend.
Stomverbaasd keek ze hem aan. 'Pardon?'
'Bent u soms doof? Hoepel op. Ga weg, neem uw rothond mee en waag het niet om nog eens terug te komen.'
Nou ja, zeg! Ze vond het niet erg om toe te geven dat ze had geblunderd, maar dat gaf hem nog niet het recht om haar excuses te negeren. 'Bent u arts?' vroeg ze, hoewel ze het antwoord al wist.
Met samengeknepen ogen knikte hij.
'Mag ik u dan aanraden om u niet als een stijve hark te gedragen? Als u alleen al kunt doen alsóf u een man van vlees en bloed bent, zullen uw patiënten u waarschijnlijk dankbaar zijn.' Zo waardig mogelijk greep ze Fluffy's riem vast, haar best doend om te negeren dat de hond de hand van de dokter enthousiast aan het likken was, en ze verliet met opgeheven hoofd de brandwondenafdeling.
Terneergeslagen liep ze met de riem stevig om haar hand gewikkeld terug. Ze hadden het allebei goed verpest, dacht ze met een diepe zucht. Ze was dol op haar werk. Het had zo lang geduurd voordat ze erachter was gekomen wat ze met haar leven wilde doen, en dit was de perfecte baan voor haar. Alles was leuk: het trainen van de honden, de bezoekjes aan de kinderafdeling van het ziekenhuis en aan het verpleeghuis. Door de gebeurtenissen van vandaag zou ze het echter allemaal kunnen kwijtraken.
Als de directrice van het ziekenhuis haar baas zou bellen om te zeggen dat ze niet meer welkom was, zou Max haar moeten ontslaan. Een te groot deel van haar werk speelde zich immers daar af. Wat moest ze dan doen? Natuurlijk was ze zich ervan bewust dat ze het allemaal aan zichzelf had te wijten. Had Max niet vanaf het begin gezegd dat Fluffy niet geschikt was voor het programma? Als ze niet zo koppig was geweest om de hond nog een kans te geven, zou dit nooit zijn gebeurd.
Haar hele leven was ze al een stoethaspel. Op goede dagen noemde ze zichzelf prettig gestoord. Op slechte dagen... nou ja, dan was ze een stuk harder voor zichzelf. Uiteindelijk kwam het op hetzelfde neer: ze verpestte altijd alles.